De vergeten massamoorden
15 september 2015
Vijftig jaar geleden werden honderdduizenden Indonesiërs afgeslacht – met de steun van het Westen.
Dit artikel verscheen eerder op Jacobin.
http://www.grenzeloos.org/content/de-vergeten-massamoorden
In
de ochtend van 30 september 1965 probeerde een kleine groep
legerofficieren en leden van de Communistische Partij van Indonesië
(PKI) een coup tegen de Indonesische legerleiding te plegen. Zes
generaals van het leger werden gedood, maar de coup mislukte en werd in
enkele dagen neergeslagen door overlevende legerleiders. Samen met
andere rechtse krachten nam het leger onder commando van de generaals
Soeharto en Abdul Haris Nasution wraak.
Honderduizenden
echte en vermeende communisten werden afgeslacht en een nieuw regime,
gedomineerd door het leger onder leiding van Soeharto, kwam aan de
macht. Westerse regeringen zoals die van de Verenigde Staten,
Groot-Brittannië en Nederland, stonden dit toe en steunden in veel
gevallen actief de moorden.
De Indonesische militaire junta
nam op 2 oktober de controle over de media en gebruikte deze om haar
eigen versie van de gebeurtenissen te verspreiden. Volgens de versie van
de junta was het doden van de generaals de vonk die volkswoede deed
ontvlammen tegen een partij die gehaat zou worden vanwege haar geweld,
haar afkeer van geloof en haar gebrek aan patriottisme. In deze lezing
werden PKI-plannen voor een gewelddadige revolutie – en het uitschakelen
van eenieder die tegen hen was – gestopt door een golf van spontane
volkswoede tegen de verraderlijke communisten.
Gedurende tientallen jaren werd
deze versie van de massamoorden van 1965-1966 steeds opnieuw bevestigd
door de staatspropaganda en werd ze nagepraat door westerse 'experts'
die de 'spontane' uitbarsting van moorddadig geweld als een bevestiging
zagen van al bestaande racistische ideeën over fanatieke en onredelijke
'oosterlingen'.
Historisch onderzoek heeft deze
versie van de gebeurtenissen van tafel geveegd. De mislukte coup was
geen initiatief van de PKI als geheel, maar van een kleine groep van
PKI-leiders die samenwerkten met sympathiserende legerofficieren in een
mislukte poging om enkele rechtse legerleiders te verwijderen, in plaats
van de staatsmacht te grijpen. De massamoord die er op volgde was
systematisch, georganiseerd door rechtse nationalistische politici en
milities, religieuze organisaties en bovenal, het Indonesische leger.
Deze moordcoalitie kreeg politieke en materiële steun van westerse
mogendheden.
Enkele dagen na de coup begonnen
Amerikaanse en Britse officials plannen te maken om de politieke
situatie uit te buiten. De coup bood hen de kans om de PKI, een partij
waarvan die westerse functionarissen vreesden dat zij gevaarlijk dicht
bij de staatsmacht zat, te verpletteren.
In de jaren voorafgaand aan de
coup probeerde de PKI de positie te verwerven van de meest
anti-imperialistische partij in het land. De PKI liep te hoop tegen de
invloed van buitenlands kapitaal, vooral dat van Nederlandse en Britse
oorsprong. De partij steunde de Indonesische president Soekarno in zijn
eis aan Nederland om Irian Jaya (West-Papoea) aan Indonesië over te
dragen en in zijn campagne tegen Maleisië dat zij zag als een instrument
van het Britse imperialisme.
Gedurende enige tijd was deze
strategie succesvol. Tijdens de parlementsverkiezingen van 1955 – de
laatste voor Soekarno zijn autoritair systeem van 'geleide democratie'
invoerde - kwam de PKI tevoorschijn als vierde partij van het land met
16,4 procent van de stemmen. Het ledental van de partij was van minder
dan 20.000 in 1954 gestegen tot meer dan 1,5 miljoen. Miljoenen waren
georganiseerd in vakbonden en massaorganisaties van boeren, vrouwen,
studenten en andere groepen die aan de PKI verbonden waren.
Het was niet alleen de groei van
de PKI die in het westen alarmbellen deed afgaan. In de late jaren ’50
ondersteunde de VS rechtse rebellen tegen Soekarno, maar deze aanpak
mislukte toen de rebellen werden verslagen. Amerikaanse steun aan zijn
vijanden dreef Soekarno verder af van het westerse blok en schaadde de
relaties van de VS met de belangrijkste rechtse kracht in Indonesië, het
leger.
Ondertussen wonnen de
communisten steun onder het volk en sympathie van Soekarno met hun
bijdrage aan de strijd tegen de rechtse rebellen. Begin jaren ’60 was de
PKI de grootse communistische partij buiten het Sovjet-blok en was
Indonesië de grootse ontvanger van economische en militaire hulp van de
Sovjet-Unie.
Na het mislukken van de rebellie
ontwikkelde de VS een andere strategie. Met hulp van
liefdadigheidsinstellingen als de stichtingen van Ford en Rockefeller en
instellingen zoals de Wereldbank, herstelde de VS haar relatie met het
Indonesische leger en Indonesisch rechts door materiële steun en
training aan legerofficieren en pro-westerse intellectuelen te leveren.
Maar het vermogen van de
Amerikaanse regering om de Indonesische politiek te beïnvloeden hing
uiteindelijk af van president Soekarno. Soekarno, de historische leider
van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging, was zeer populair en
heerste praktisch per decreet. Hij was geen communist, maar een fervente
antikoloniaal. Hij droomde van een machtig, volledig onafhankelijk
Indonesië dat een belangrijke rol zou spelen op het wereldtoneel.
Soekarno kwam in toenemende mate
in botsing met westerse mogendheden – vooral met Groot Brittannië en de
VS, mogendheden die hij beschouwde als neo-kolonialisten. Begin 1965
trok Indonesië zich terug uit de Verenigde Naties en gooide het de
Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds het land uit.
Als resultaat daarvan waren
westerse leiders pessimistisch gestemd over hun mogelijkheid om het
politieke landschap in Indonesië naar hun hand te zetten. Begin 1965
vertelde E.L.C. Schiff, de Nederlandse ambassadeur in Indonesië, in een
telegram aan de minister van buitenlandse zaken dat er onder zijn
collega’s consensus bestond dat Soekarno tot aan zijn dood de leider van
het land ging blijven en dat er het idee bestond dat 'het niet meer
mogelijk is om Indonesië van volledig afglijden naar links te
weerhouden'.
De VS waren tot de conclusie
gekomen dat Soekarno niet gedwongen kon worden om de PKI in de steek te
laten en in augustus 1964 beslisten zij om Soekarno omver te werpen.
Deze beslissing kwam overeen met de geheime plannen van Britse officials
om een burgeroorlog dan wel de ineenstorting van de regering van
Soekarno aan te wakkeren.
Groot-Brittannië stelde 'een
directeur voor politieke oorlogsvoering tegen Indonesië' aan met een
basis in Singapore en de CIA stelde voor om haar eigen operaties in
Indonesië uit te breiden met 'geheime banden en steun aan bestaande
anticommunistische groepen, laster (black letter operations),
mediaoperaties, met inbegrip van de mogelijkheid van
propaganda-radiostations en politieke actie binnen bestaande
Indonesische instellingen en organisaties.'
De verwachting was dat als
Soekarno werd afgezet, er een machtsstrijd zou uitbreken tussen de PKI
en het leger. De (nu pro-Amerikaanse) legerleiding was vol vertrouwen
over het resultaat van die strijd: in een vertrouwelijke bijeenkomst met
de Nederlandse ambassadeur stelde de leider van het leger generaal
Ahmad Yani (een van de generaals die zou omkomen op 30 september) dat
het leger 'betrouwbaar' was en al voorbereidingen aan het treffen was
voor de confrontatie als de ziekelijke president mocht komen te
overlijden.
Maar zolang Soekarno de PKI
beschermde, was het onmogelijk om de communisten te verpletteren. De
Britse assistent-staatssecretaris Edward Peck stelde dat 'er iets te
zeggen valt voor het aanmoedigen van een voorbarige PKI coup terwijl
Soekarno nog leeft'. De mislukte coup bood Peck wat hij wilde.
De dood van de generaals was een
zegen voor de propaganda van het leger tegen de PKI en, indirect, tegen
Soekarno. De weigering van Soekarno om de PKI te veroordelen of te
ontbinden, zoals rechts na de mislukte coup eiste, werd door het leger
uitgebuit om hem in diskrediet te brengen. In de maanden erna werd
Soekarno gedwongen om meer en meer macht in handen van het leger te
leggen.
De theorie dat het geweld een
plotselinge uitbarsting was van volkswoede wordt weerlegd door de manier
waarop het geweld geleidelijk escaleerde. Na de mislukte coup steunde
het leger anti-PKI betogingen met vervoer en bescherming en ongeveer een
week erna vernielden bendes PKI-kantoren terwijl veiligheidsdiensten
toekeken. Huizen van PKI-leden volgden.
De moorden op (veronderstelde)
PKI-leden en aanhangers begonnen enkele weken na de couppoging van 30
september: eind oktober begon het moorden in in Centraal Java, in Oost
Java in november, gevolgd door Bali in december. Steeds ging de komst
van elite-troepen aangevoerd door Majoor Generaal Sarwo Edhie aan de
moorden vooraf.
Veel slachtoffers werden eerst
gearresteerd door militiegroepen die gesteund werden door de troepen van
Edhie. Gevangenen werden opgesloten in geïmproviseerde gevangenkampen
op geheime locaties en werden vaak in groepen omgebracht, ze werden
doodgeschoten, doodgestoken, of hun schedels werden ingeslagen met
stenen en knuppels. Veel moorden werden uitgevoerd door jonge
militieleden van groepen zoals Ansor, de jongerenafdeling van Nahdlatul
Ulama, de grootse moslimorganisatie van het land.
Ernst Utrecht, een linkse
aanhanger van Soekarno en voormalig parlementariër, schatte dat tot
50.000 Indonesiërs meededen aan de slachtpartij. Na tientallen jaren van
propaganda en verhulling is het aantal slachtoffers niet exact vast te
stellen. De meeste historici schatten dat het aantal doden ergens tussen
de vijfhonderdduizend en 1 miljoen ligt, terwijl Edhie zelf claimde dat
het aantal zo’n 3 miljoen bedroeg.
Westerse mogendheden steunden het leger in z’n campagne tegen de PKI. Op
17 oktober uitte de CIA de zorg dat het leger 'niet zou doorpakken' en
genoegen zou nemen met een 'optreden tegen mensen die direct betrokken
waren bij de moorden op de generaals en dat Soekarno hierdoor in staat
zou zijn veel van zijn macht terug te krijgen'.
Om dit te voorkomen gaf de CIA
lijsten met namen van 5000 PKI-leden aan de generaals en organiseerde
het de levering van lichte wapens en geld aan het leger. De Amerikaanse
ambassade leverde haar eigen lijst met tweeduizend namen. Op een
bijeenkomst met Britse officials, vroeg generaal Soekendro hulp voor het
leger 'om zijn positie te consolideren'.
De notulen van de vergadering
handelen over de 'legerstrategie' tegen de PKI en over hoe
'beschouwingen [werden] gemaakt om tegemoet te komen aan de vraag van
nationalistische en religieuze elementen naar wapens.'
Andere westerse regeringen
hielpen ook mee aan de slachtpartij: de West-Duitse geheime dienst
leverde wapens en communicatie-uitrusting ter waarde van 300.000 DM. De
Indonesische vluchteling Osman Jusuf Helmi rapporteerde dat Zweden in
december 1965 een contract had ondertekend met Soeharto en Nasution
'voor noodlevering ter waarde van 10.000.000$ aan lichte wapens en
munitie'.
De Nederlandse ambassadeur
Schiff rapporteerde op 8 oktober dat het leger een 'intensieve hetze'
aan het voeren was tegen de PKI en hij besloot dat de situatie 'de beste
– en wellicht laatste kans was van het leger zich politiek te doen
gelden'.
Eind oktober ontving de
Amerikaanse ambassade rapporten over geweld tegen grote aantallen
PKI-aanhangers in Oost, Centraal en West Java. De Amerikaanse
ambassadeur merkte op dat het leger 'vastberaden bezig was de PKI uit te
roeien.' Een maand later rapporteerde Schiff dat 'hele kampongs
[dorpen]' afgeslacht waren, volgens hem als gevolg van lokale vetes.
Het bloedvergieten slaagde in
het doel om links in Indonesië van de kaart te vegen. In april 1966
schreef Schiff’s minister van buitenlandse zaken, en toekomstig NAVO
secretaris-generaal, Joseph Luns over 'de klap die aan de communisten is
uitgedeeld (en waarvan ze in de nabije toekomst waarschijnlijk niet
zullen herstellen).' In juli 1966 stelde de Australische premier Harold
in een toespraak in New York dat 'met 500.000 tot 1.000.000
uitgeschakelde communistische sympathisanten, het denk ik zeker is dat
een heroriëntatie heeft plaatsgevonden.'
Enkele weken eerder merkte het
Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken verheugd op dat, ten
gevolge van de dood van 'meer dan 300.000 communisten' en, omdat 1,6
miljoen Indonesische communisten hun lidmaatschap hadden opgezegd, het
aantal communisten in niet-blok landen in één jaar met 42 percent gezakt
was.
De hulp die westerse
functionarissen eind 1965 en begin 1966 aan het leger verschaften was
een cruciaal politiek signaal aan de nieuwe heersers in Indonesië dat de
VS en haar bondgenoten bereid waren hen te steunen. Deze ruggensteun
was van levensbelang voor het nieuwe regime omdat de Indonesische
economie in crisis verkeerde, en westers kapitaal weigerachtig bleef om
te investeren in Indonesië na Soekarno's onteigening van Britse en
Nederlandse ondernemingen en oproepen om westers kapitaal te onteigenen.
De militairen gebruikten de
economische crisis om wat overbleef van Soekarno’s autoriteit te
ondermijnen – Britse en Amerikaanse bedrijven zoals Caltex, Goodyear en
US Rubber sloten een deal met het leger om bedrijfsinkomsten door te
sluizen naar anonieme bankrekeningen. Zo beroofden ze de Indonesische
staat van een belangrijke bron aan vreemde valuta, hetgeen Soekarno nog
verder verlamde. Tegelijkertijd was het leger er snel bij om zijn
westerse supporters te behagen. In december verzekerde Soeharto westerse
oliebedrijven dat het leger 'geen onverhoedse bewegingen' tegen hen zou
maken en slechts enkele dagen nadat Soekarno op 11 maart 1966 de macht
in de handen van Soeharto legde, werd het Amerikaanse mijnbouwbedrijf
Freeport opnieuw in het land toegelaten om de rijke grondstoffen in
Irian Jaya uit de grond te halen.
Een nieuwe wet die uiterst
voordelige voorwaarden verleende voor buitenlands kapitaal werd
opgesteld in nauwe samenwerking met het IMF en ging van start in 1967.
Het nieuwe regime ontving jaarlijks 450 miljoen dollar van de Inter-Governmental Group on Indonesia (IGGI).
In de IGGI zat de Asian
Development Bank, het IMF, het ontwikkelingsprogramma van de VN, de
Wereldbank, Australië, België, Groot-Brittannië, Canada, Frankrijk,
Duitsland, Italië, Japan, Nieuw Zeeland, Zwitserland en de Verenigde
Staten. Ze werd voorgezeten door Nederland. Het Nederlandse
voorzitterschap was voorgesteld door Amerikaanse functionarissen die zo
de aandacht hoopten af te leiden van de betrokkenheid van de VS (en
Japan) in de deal.
De grote steden van Indonesië
kregen prioriteit om hulp te ontvangen om zo de politieke situatie te
stabiliseren. In 1968 was de dictatuur van Soeharto comfortabel
geïnstalleerd en voerde ze een pro-westerse economische politiek.
De Indonesische regering weigert
nog steeds toe te geven dat de moorden systematische schendingen van de
mensenrechten waren. Niemand is ooit verantwoordelijk gesteld voor de
honderdduizenden doden en geen enkele van de vele bekende massagraven is
volledig opgegraven om de slachtoffers een waardige begrafenis te
kunnen geven. En in april van dit jaar werd aangekondigd dat Sarwo Edhie
vanwege zijn daden tot 'nationale held' zal worden uitgeroepen.
De massamoorden hebben hun doel bereikt. Tot op vandaag is links in Indonesië dit niet te boven gekomen.
Dit artikel verscheen eerder op Jacobin.
http://www.grenzeloos.org/content/de-vergeten-massamoorden